Zijn roots liggen in de streek Kayseri in Turkije. “Een handelsstreek”, zegt Agirdag. “Daar zeggen ze dat slimme mensen in de handel gaan en niet zo slimme mensen gaan studeren. Ik ben de enige thuis die gestudeerd heeft”, lacht hij. Orhan is overigens niet de enige van de familie die de kranten haalt. Zijn zus Beyhan steekt met haar populaire recepten Jeroen Meus de loef af op Instagram. “Leuk hè? Ik post al twee jaar alles op Twitter en heb misschien zeshonderd volgers. Mijn zus zet haar recepten op Instagram en heeft er honderdduizend (lacht).”
Het eerste krantenartikel waarin uw naam opduikt dateert van 2002. De leerlingen van het college van Berkenbos hadden een cd-rom gemaakt voor de Franse les. De leerkracht noemde u een “genie” op het vlak van schrijven van software.
“Programmeren was inderdaad mijn eerste liefde. De leraar heeft me ook aangeraden om informatica te studeren aan de universiteit. Ik heb lang getwijfeld. Zelfs toen ik me in Leuven ging inschrijven wist ik nog altijd niet of het sociale wetenschappen of informatica zou worden.”
Wat heeft de doorslag gegeven?
“Informatica had ik al onder de knie, dat was minder uitdagend. En dus ging ik voor pol&soc. Het waren nochtans de tijden dat bedrijven de informaticastudenten al binnenhaalden nog voor ze waren afgestudeerd. Maar geld was absoluut geen motief. Eerst had ik het idee om politicologie te doen, maar al snel werd duidelijk dat sociologie mijn ding was. Ik schreef al over thema’s als onderwijs, samenleving en ongelijkheid in de schoolkrant in het middelbaar. Nog altijd hoor ik dat onderwijs de sleutel is voor verandering. Dat is makkelijk gezegd, maar wat houdt dat in? Welke processen spelen daarin mee? Dat interesseerde me.”
Het was niet de enige keer dat u als jonge snaak de krant haalde. U liet ook van u horen als het beleid rond allochtone studenten van de KUL u niet beviel of als organisator van een tegenbetoging tegen het NSV in Gent. Wie heeft u geleerd om altijd uw mening te zeggen?
“Ik zou eigenlijk niet weten waar dat vandaan komt. Misschien omdat ik de jongste thuis ben. Dan moet je bijna roepen om gehoord te worden. Al is het wel wat aan het verbeteren. De jongste jaren hou ik me meer koest.”
Waarom?
“Het onderwijs is een veld met veel actoren en dus moet je diplomatisch zijn. Al geef ik toe dat diplomatie nog steeds niet mijn beste kant is. Ik heb wel geleerd dat het niet eerlijk is om iets af te schieten als je zelf geen beter alternatief hebt. Daar let ik nu op, want in het verleden ben ik soms te weinig opbouwend geweest.”
U geeft les in Amsterdam. Klopt het cliché dat studenten daar mondiger zijn?
“In Vlaanderen spreken ze je aan als ‘professor’, maar in Amsterdam is het gewoon ‘Hoi Orhan’ (lacht). In het begin was dat wel even wennen. Ik heb ook al meegemaakt dat een student zegt: ‘Dat is toch absolute onzin wat je nu vertelt’. Maar ik heb dat wel graag, ik vond Vlaamse studenten altijd te introvert.”
Uzelf ook?
“Nee, ik stond bekend bij mijn oude proffen als degene links vooraan die irritante vragen stelt. Daar schaam ik me nu verschrikkelijk voor. Maar ik vind het gewoon heel erg saai om stil te zitten luisteren. Ik zou mijn lessen ook het liefst beperken tot een kwartier om daarna interactie te hebben met de studenten.”
Uw doctoraatsthesis ging over de impact van schoolsegregatie. Wat was de conclusie?
“Tegen mijn verwachtingen in, bleek dat het er niet zoveel toe doet of een kind nu naar een blanke school gaat of een school met een grote concentratie allochtone kinderen. Een Turkse leerling heeft over het algemeen iets mindere onderwijsprestaties, maar zal niet minder bijleren in een concentratieschool dan in een witte eliteschool. Dat is te danken aan goed beleid. Vlaanderen heeft de voorbije jaren geïnvesteerd in GOK-middelen (gelijke onderwijskansen, red.) en dat heeft gewerkt. Helaas wil de overheid die intussen terugdraaien. Ik vind dat dom. Ik zou het nog begrijpen als het de bedoeling was om te besparen. Maar de totale pot blijft even groot, alleen is er een transfer van arme naar rijke scholen.”
U gaat toch niet ontkennen dat er een niveauverschil is tussen scholen?
“Nee, maar ouders kamperen voornamelijk voor blanke scholen om hun kind in te schrijven, terwijl dat niet noodzakelijk de beste zijn. Een van de scholen die in ons land de meeste leerwinst realiseren, is een concentratieschool in Genk – en nee, ik noem geen namen. Maar tegelijk is een van de slechtste scholen van het land ook een concentratieschool. Bovendien heeft de sociale achtergrond van het gezin een veel grotere impact dan de schoolkeuze. Een kind uit een welgesteld gezin gaat altijd uitblinken, zelfs als je het in een heel slechte school steekt.”
Waar moeten we onze schoolkeuze dan wel op baseren?
“In andere landen test men de studenten en maakt op basis daarvan een ranking van scholen. Maar het gevolg is dat de scholen zich dan richten op die testen en niet op de ontwikkeling van het kind. Dat is dus ook geen oplossing. Je zou bijvoorbeeld wel inspectieverslagen openbaar kunnen maken of ouders informeren over wat een goede school is. School in Zicht is een organisatie die op dat vlak goed werk verricht. Jammer genoeg kijken ouders vaak in de eerste plaats naar verstandelijke prestaties, terwijl het ook belangrijk is of je kind zich goed voelt en of het 21ste-eeuwse competenties aanleert, zoals presenteren en met technologie omgaan.”
Wat vindt u van de onderwijshervorming die op tafel ligt?
“Het eerste voorstel vond ik echt wel goed. Het hiërarchische denken over studierichtingen moet verdwijnen en het beroepsonderwijs moet opgewaardeerd worden. Maar intussen is er zoveel water bij de wijn gedaan dat er niet veel wijn meer overblijft. Het beroepsonderwijs een andere naam geven gaat het probleem niet oplossen. Maar goed, je moet positief blijven. Als de schotten verminderen, zal dat positieve effecten hebben.”
U bent ook een fervent tegenstander van wat u de “taalparanoia” in het onderwijs noemt. We leggen veel te veel de klemtoon op het Nederlands.
“Als een Vlaamse leraar een Turks kind ‘su’ hoort zeggen, kan hij dat verbieden. Maar dan verbreek je de communicatie en leert dat kind niks. Of hij zegt: ‘Su? Leuk woord, wat is dat in het Nederlands? Ah, dat is water.’ Op die manier gebruik je de moedertaal om Nederlands te leren. Dat werkt beter. En toch kregen kleuters in Vlaamse scholen tot voor kort nog een pleister op hun mond als ze betrapt werden op het spreken van hun moedertaal. Maar een kind met een plakker op zijn mond zal geen Turks spreken, maar ook geen Nederlands.”
Is het dan zo gek dat taal in Vlaanderen zo gevoelig ligt?
“Dat heeft natuurlijk een begrijpelijke achtergrond. Vlaanderen heeft een terechte emancipatiestrijd gevoerd tegen de arrogante Franstalige bourgeoisie. Maar als Pascal Smet (voormalig onderwijsminister, red.) zegt dat leerachterstand bijna altijd te maken heeft met taalachterstand, dan klopt dat absoluut niet. Ik zeg niet dat taal onbelangrijk is, maar veel minder belangrijk dan pakweg sociaal-economische uitsluiting.”
U bent zelf het levende bewijs. U bent uw schoolcarrière begonnen in Turkije.
“Mijn ouders zijn pingpongarbeiders. In 1984 was mijn vader met pensioen en is hij met zijn gezin teruggekeerd naar Turkije. Maar hij kon zich niet meer integreren en in 1991 zijn we opnieuw naar België gekomen. Nu wonen ze trouwens weer in Turkije. Om maar te zeggen dat ik pas in het derde studiejaar in België naar school ben gegaan, zonder de minste kennis van het Nederlands. Toch was ik eerste van de klas. Ik had namelijk wel schooltaal geleerd in Turkije. Ik wist bijvoorbeeld dat als er 4+4 stond, ik in het lege vierkant erna 8 moest schrijven.”
Iets anders: tien jaar geleden schreef u een lezersbrief naar een krant omdat u bij een controle onheus werd behandeld door de politie van Beringen. Bent u vaak slachtoffer geweest van racisme?
“In de publieke ruimte is het tegenwoordig eerder regel dan uitzondering. Onderweg naar dit interview nog. Zelfs als ik in een overvolle trein zit, is er naast me nog altijd plaats.”
Meent u dat? Zelfs naast een man in een net pak zoals u?
“Natuurlijk, maar vaak gebeurt dat onbewust. Of zelfs met de beste bedoelingen. Het gebeurt ook dat er wel iemand naast me komt zitten en me feliciteert met mijn Nederlands. Dat is niet erg, maar het impliceert wel dat ik normaal niet in staat zou moeten zijn om Nederlands te spreken. Ook de academische wereld is er niet vrij van. Toen Bin Laden vermoord was, zei een collega: ‘Moet jij niet rouwen?’ Het is dagelijkse kost.”
Stoort u zich daaraan?
“Ik stoor me aan bijna niets, maar op gevoelige mensen heeft het wel een grote impact. Nu, dat ik veel plaats heb op de trein vind ik geen probleem, integendeel (lacht). Maar dat een sollicitatiebrief met een vreemde naam tot 200 procent minder kans maakt op respons vind ik wel erg.”
Spreekt uw eigen carrière dat niet tegen?
“Het bewijst één ding: dat het kan. Maar niet dat er geen discriminatie meer is. Dat Obama president kan worden siert de Verenigde Staten, maar neemt niet weg dat de grote meerderheid van de zwarte Amerikanen met politiegeweld te maken krijgt. Van moslims wordt voortdurend verwacht dat ze zich distantiëren. Zo heb ik al de vraag gekregen of ik me wilde distantiëren van IS. Ik heb geantwoord: ‘Ik distantieer me van IS en Coldplay’. Die vind ik soms even slecht en ik heb er evenveel affiniteit mee.”
Nu u het over IS heeft: kan onderwijs radicalisering van jonge moslims tegenhouden?
“Ten eerste: ik vind radicaal zijn geen probleem, zolang er geen geweld van komt. Ik ben zelf een radicaal pacifist, is dat dan ook slecht? Maar als je het over terrorisme hebt, denk ik dat onderwijs daar wel een rol in kan spelen. Iemand met een toekomst in dit land gaat geen aanslagen plegen. We moeten er dus respectabele mannen van maken. Of kun jij je voorstellen dat een Marokkaanse advocaat aanslagen pleegt met een kalasjnikov? Kijk naar de biografieën van Syriëstrijders: dat zijn mensen die vroeg van school gegaan zijn, met een crimineel verleden… Het zijn mensen die we geen toekomst hebben kunnen bieden en die dan maar hun toevlucht nemen tot religie om toch nog iemand te worden. De eerste voorwaarde om dat tegen te gaan is dat moslims zich thuis voelen in dat onderwijs en dat hun religie deel kan uitmaken van de Europese samenleving, wat nu niet altijd het geval is.”
Zijn er landen die het beter aanpakken?
“Ik heb een jaar in de Verenigde Staten gewerkt. De agente die me moest toelaten tot het land droeg een hoofddoek, terwijl je bij ons nog niet met een hoofddoek in de Hema mag werken. Als je daarmee vergelijkt, merk ik dat de omgang met diversiteit in ons land toch achterloopt. Maar ik heb er wel vertrouwen in dat het over twintig of dertig jaar zal verbeteren. Insjallah (lacht).”
Het eerste krantenartikel waarin uw naam opduikt dateert van 2002. De leerlingen van het college van Berkenbos hadden een cd-rom gemaakt voor de Franse les. De leerkracht noemde u een “genie” op het vlak van schrijven van software.
“Programmeren was inderdaad mijn eerste liefde. De leraar heeft me ook aangeraden om informatica te studeren aan de universiteit. Ik heb lang getwijfeld. Zelfs toen ik me in Leuven ging inschrijven wist ik nog altijd niet of het sociale wetenschappen of informatica zou worden.”
Wat heeft de doorslag gegeven?
“Informatica had ik al onder de knie, dat was minder uitdagend. En dus ging ik voor pol&soc. Het waren nochtans de tijden dat bedrijven de informaticastudenten al binnenhaalden nog voor ze waren afgestudeerd. Maar geld was absoluut geen motief. Eerst had ik het idee om politicologie te doen, maar al snel werd duidelijk dat sociologie mijn ding was. Ik schreef al over thema’s als onderwijs, samenleving en ongelijkheid in de schoolkrant in het middelbaar. Nog altijd hoor ik dat onderwijs de sleutel is voor verandering. Dat is makkelijk gezegd, maar wat houdt dat in? Welke processen spelen daarin mee? Dat interesseerde me.”
Het was niet de enige keer dat u als jonge snaak de krant haalde. U liet ook van u horen als het beleid rond allochtone studenten van de KUL u niet beviel of als organisator van een tegenbetoging tegen het NSV in Gent. Wie heeft u geleerd om altijd uw mening te zeggen?
“Ik zou eigenlijk niet weten waar dat vandaan komt. Misschien omdat ik de jongste thuis ben. Dan moet je bijna roepen om gehoord te worden. Al is het wel wat aan het verbeteren. De jongste jaren hou ik me meer koest.”
Waarom?
“Het onderwijs is een veld met veel actoren en dus moet je diplomatisch zijn. Al geef ik toe dat diplomatie nog steeds niet mijn beste kant is. Ik heb wel geleerd dat het niet eerlijk is om iets af te schieten als je zelf geen beter alternatief hebt. Daar let ik nu op, want in het verleden ben ik soms te weinig opbouwend geweest.”
U geeft les in Amsterdam. Klopt het cliché dat studenten daar mondiger zijn?
“In Vlaanderen spreken ze je aan als ‘professor’, maar in Amsterdam is het gewoon ‘Hoi Orhan’ (lacht). In het begin was dat wel even wennen. Ik heb ook al meegemaakt dat een student zegt: ‘Dat is toch absolute onzin wat je nu vertelt’. Maar ik heb dat wel graag, ik vond Vlaamse studenten altijd te introvert.”
Uzelf ook?
“Nee, ik stond bekend bij mijn oude proffen als degene links vooraan die irritante vragen stelt. Daar schaam ik me nu verschrikkelijk voor. Maar ik vind het gewoon heel erg saai om stil te zitten luisteren. Ik zou mijn lessen ook het liefst beperken tot een kwartier om daarna interactie te hebben met de studenten.”
Uw doctoraatsthesis ging over de impact van schoolsegregatie. Wat was de conclusie?
“Tegen mijn verwachtingen in, bleek dat het er niet zoveel toe doet of een kind nu naar een blanke school gaat of een school met een grote concentratie allochtone kinderen. Een Turkse leerling heeft over het algemeen iets mindere onderwijsprestaties, maar zal niet minder bijleren in een concentratieschool dan in een witte eliteschool. Dat is te danken aan goed beleid. Vlaanderen heeft de voorbije jaren geïnvesteerd in GOK-middelen (gelijke onderwijskansen, red.) en dat heeft gewerkt. Helaas wil de overheid die intussen terugdraaien. Ik vind dat dom. Ik zou het nog begrijpen als het de bedoeling was om te besparen. Maar de totale pot blijft even groot, alleen is er een transfer van arme naar rijke scholen.”
U gaat toch niet ontkennen dat er een niveauverschil is tussen scholen?
“Nee, maar ouders kamperen voornamelijk voor blanke scholen om hun kind in te schrijven, terwijl dat niet noodzakelijk de beste zijn. Een van de scholen die in ons land de meeste leerwinst realiseren, is een concentratieschool in Genk – en nee, ik noem geen namen. Maar tegelijk is een van de slechtste scholen van het land ook een concentratieschool. Bovendien heeft de sociale achtergrond van het gezin een veel grotere impact dan de schoolkeuze. Een kind uit een welgesteld gezin gaat altijd uitblinken, zelfs als je het in een heel slechte school steekt.”
Waar moeten we onze schoolkeuze dan wel op baseren?
“In andere landen test men de studenten en maakt op basis daarvan een ranking van scholen. Maar het gevolg is dat de scholen zich dan richten op die testen en niet op de ontwikkeling van het kind. Dat is dus ook geen oplossing. Je zou bijvoorbeeld wel inspectieverslagen openbaar kunnen maken of ouders informeren over wat een goede school is. School in Zicht is een organisatie die op dat vlak goed werk verricht. Jammer genoeg kijken ouders vaak in de eerste plaats naar verstandelijke prestaties, terwijl het ook belangrijk is of je kind zich goed voelt en of het 21ste-eeuwse competenties aanleert, zoals presenteren en met technologie omgaan.”
Wat vindt u van de onderwijshervorming die op tafel ligt?
“Het eerste voorstel vond ik echt wel goed. Het hiërarchische denken over studierichtingen moet verdwijnen en het beroepsonderwijs moet opgewaardeerd worden. Maar intussen is er zoveel water bij de wijn gedaan dat er niet veel wijn meer overblijft. Het beroepsonderwijs een andere naam geven gaat het probleem niet oplossen. Maar goed, je moet positief blijven. Als de schotten verminderen, zal dat positieve effecten hebben.”
U bent ook een fervent tegenstander van wat u de “taalparanoia” in het onderwijs noemt. We leggen veel te veel de klemtoon op het Nederlands.
“Als een Vlaamse leraar een Turks kind ‘su’ hoort zeggen, kan hij dat verbieden. Maar dan verbreek je de communicatie en leert dat kind niks. Of hij zegt: ‘Su? Leuk woord, wat is dat in het Nederlands? Ah, dat is water.’ Op die manier gebruik je de moedertaal om Nederlands te leren. Dat werkt beter. En toch kregen kleuters in Vlaamse scholen tot voor kort nog een pleister op hun mond als ze betrapt werden op het spreken van hun moedertaal. Maar een kind met een plakker op zijn mond zal geen Turks spreken, maar ook geen Nederlands.”
Is het dan zo gek dat taal in Vlaanderen zo gevoelig ligt?
“Dat heeft natuurlijk een begrijpelijke achtergrond. Vlaanderen heeft een terechte emancipatiestrijd gevoerd tegen de arrogante Franstalige bourgeoisie. Maar als Pascal Smet (voormalig onderwijsminister, red.) zegt dat leerachterstand bijna altijd te maken heeft met taalachterstand, dan klopt dat absoluut niet. Ik zeg niet dat taal onbelangrijk is, maar veel minder belangrijk dan pakweg sociaal-economische uitsluiting.”
U bent zelf het levende bewijs. U bent uw schoolcarrière begonnen in Turkije.
“Mijn ouders zijn pingpongarbeiders. In 1984 was mijn vader met pensioen en is hij met zijn gezin teruggekeerd naar Turkije. Maar hij kon zich niet meer integreren en in 1991 zijn we opnieuw naar België gekomen. Nu wonen ze trouwens weer in Turkije. Om maar te zeggen dat ik pas in het derde studiejaar in België naar school ben gegaan, zonder de minste kennis van het Nederlands. Toch was ik eerste van de klas. Ik had namelijk wel schooltaal geleerd in Turkije. Ik wist bijvoorbeeld dat als er 4+4 stond, ik in het lege vierkant erna 8 moest schrijven.”
Iets anders: tien jaar geleden schreef u een lezersbrief naar een krant omdat u bij een controle onheus werd behandeld door de politie van Beringen. Bent u vaak slachtoffer geweest van racisme?
“In de publieke ruimte is het tegenwoordig eerder regel dan uitzondering. Onderweg naar dit interview nog. Zelfs als ik in een overvolle trein zit, is er naast me nog altijd plaats.”
Meent u dat? Zelfs naast een man in een net pak zoals u?
“Natuurlijk, maar vaak gebeurt dat onbewust. Of zelfs met de beste bedoelingen. Het gebeurt ook dat er wel iemand naast me komt zitten en me feliciteert met mijn Nederlands. Dat is niet erg, maar het impliceert wel dat ik normaal niet in staat zou moeten zijn om Nederlands te spreken. Ook de academische wereld is er niet vrij van. Toen Bin Laden vermoord was, zei een collega: ‘Moet jij niet rouwen?’ Het is dagelijkse kost.”
Stoort u zich daaraan?
“Ik stoor me aan bijna niets, maar op gevoelige mensen heeft het wel een grote impact. Nu, dat ik veel plaats heb op de trein vind ik geen probleem, integendeel (lacht). Maar dat een sollicitatiebrief met een vreemde naam tot 200 procent minder kans maakt op respons vind ik wel erg.”
Spreekt uw eigen carrière dat niet tegen?
“Het bewijst één ding: dat het kan. Maar niet dat er geen discriminatie meer is. Dat Obama president kan worden siert de Verenigde Staten, maar neemt niet weg dat de grote meerderheid van de zwarte Amerikanen met politiegeweld te maken krijgt. Van moslims wordt voortdurend verwacht dat ze zich distantiëren. Zo heb ik al de vraag gekregen of ik me wilde distantiëren van IS. Ik heb geantwoord: ‘Ik distantieer me van IS en Coldplay’. Die vind ik soms even slecht en ik heb er evenveel affiniteit mee.”
Nu u het over IS heeft: kan onderwijs radicalisering van jonge moslims tegenhouden?
“Ten eerste: ik vind radicaal zijn geen probleem, zolang er geen geweld van komt. Ik ben zelf een radicaal pacifist, is dat dan ook slecht? Maar als je het over terrorisme hebt, denk ik dat onderwijs daar wel een rol in kan spelen. Iemand met een toekomst in dit land gaat geen aanslagen plegen. We moeten er dus respectabele mannen van maken. Of kun jij je voorstellen dat een Marokkaanse advocaat aanslagen pleegt met een kalasjnikov? Kijk naar de biografieën van Syriëstrijders: dat zijn mensen die vroeg van school gegaan zijn, met een crimineel verleden… Het zijn mensen die we geen toekomst hebben kunnen bieden en die dan maar hun toevlucht nemen tot religie om toch nog iemand te worden. De eerste voorwaarde om dat tegen te gaan is dat moslims zich thuis voelen in dat onderwijs en dat hun religie deel kan uitmaken van de Europese samenleving, wat nu niet altijd het geval is.”
Zijn er landen die het beter aanpakken?
“Ik heb een jaar in de Verenigde Staten gewerkt. De agente die me moest toelaten tot het land droeg een hoofddoek, terwijl je bij ons nog niet met een hoofddoek in de Hema mag werken. Als je daarmee vergelijkt, merk ik dat de omgang met diversiteit in ons land toch achterloopt. Maar ik heb er wel vertrouwen in dat het over twintig of dertig jaar zal verbeteren. Insjallah (lacht).”